DE DROOGZOLDER

dinsdag, 15 september 2015

Het was volle bak in het Open Monumentenweekend, zaterdag 12 en zondag 13 september. Zowel qua werkzaamheden als qua bezoekers. Ik had als standplaats de Droogzolder van het Bredase Begijnhof. Daar, ten zuiden van het groene bleekveldje, ligt de vleugel met de langste geschiedenis van alle Begijnhofgebouwen. Die gaat zelfs terug tot vóór de vestiging van de begijnen ter plaatse.

Eerst zou er namelijk een klooster komen. Dat werd half gerealiseerd; behalve de St.-Wendelinuskapel verrezen twee vleugels daadwerkelijk. De rest stokte in grondwerkzaamheden, omdat zoonlief, de Heer van Breda, de stekker uit het project van Vrouwe Johanna van Polanen trok zodra zij was overleden (1445). Een kleine eeuw nadien werd de begijnen verzocht om honderdvijftig meter van hun oude hof te gaan wonen en werken – weg van het kasteel waar Heer Hendrik III van Nassau zich een Renaissancepaleis wenste. De begijnen stribbelden tegen, jarenlang, maar zodra de voorwaarden gunstig werden verkasten ze. Het was 1535.

De kloostervleugel achter de St.-Wendelinuskapel werd infirmerie, een verpleeghuis. Dat bleef enige generaties zo, tot de Reformatie de begijnengemeenschap dwong om er een schuilkerk in te richten. Pas na ruim twee eeuwen mochten de begijnen een échte kerk in gebruik nemen. De dominante en bouwlustige pastoor Van Zon had gezorgd voor een nieuw, neoclassicistisch vormgegeven bedehuis aan de andere kant van het bleekveld.

Rond 1840 kon daarom de oude kloostervleugel omgevormd worden tot enkele begijnenhuisjes met daarboven de gemeenschappelijk gebruikte ruimte, die Droogzolder heet omdat het gewassen linnengoed daar aan droogstokken hing. Er werd ook gemangeld en geperst. Zoals nu nog, zal in de negentiende eeuw op de zolder van alles opgeslagen zijn geweest – zoveel gedeelde ruimtes hadden de begijnen immers niet.

De bijna zeshonderdjarige geschiedenis heeft vele restjes en littekens opgeleverd en heeft er nog veel meer doen verdwijnen. Op verzoek van de gemeente Breda en in nauwe samenwerking met de Stichting Het Begijnhof heb ik de talloze, door elkaar spelende bouwsporen aangewezen en geduid en verteld hoe volgens mij ‘de vork in de steel’ zit. Van de honderden mensen die naar mij luisterden en hun vragen stelden, keken de meesten begrijpend of ten minste vrolijk.

Het deed me plezier om van deze plek de gelaagde geschiedenis te mogen tonen. Juist omdat ik de diverse verhalen door elkaar en in verschillende toonaarden vertellen kon, verschenen soms nuanceringen die ik voor dit weekend niet kende. Soms was er ineens een nieuwe twijfel, vaker dan dat raakte ik zelf overtuigder dan tevoren bij ‘mogelijkheden’. De bezoekers waren van allerlei pluimage en wanneer iedereen open staat, is dat prachtig. Het leverde mooie ontmoetingen op, tussen mensen onderling en tussen mens en (bouw)geschiedenis.

Er komt een ervaren timmerman langs die mij wat uitlegt, een archeologe, een brandweerman, een dame die veel weet van kruiden, en er worden slimme vragen gesteld. Niet zelden, trouwens, komen die van kinderen.

EEN STUKJE BREDAAS BEGIJNHOF
LAATSTE NIEUWS | NIEUWSARCHIEF